Luc Vanneste bespreekt in dit bibliografisch essay Achterhuis’ laatste Arendt-boek, getiteld Arendt Begrijpen, en in de slipstream van dit boek bespreekt hij eveneens Mattias Desmets De psychologie van het totalitarisme, waarin Desmet zich beroept op Arendt. Dit laatste werk deed nogal wat stof opwaaien, dat is genoegzaam bekend, maar het is interessant te zien hoe Vanneste vanuit een fenomenologisch perspectief de vinger op de wonde legt.
Liefde op het eerste gezicht
Achterhuis bestudeert Arendt al meer dan 50 jaar. Hij raakte door haar gefascineerd toen hij zijn proefschrift over Camus maakte. Cruciaal vindt hij haar idee dat een nieuw begin kan gemaakt worden. Belangrijk ook is dat waarheid voor haar geen platoonse metafysische sprong uit de werkelijkheid is, maar vertrekt van ervaring en betekenis geeft door het vertellen van verhalen. Zij is al te vaak mis begrepen. Zo is er de misvatting dat zij het nazikopstuk Eichmann ziet als een radertje in een systeem. Zij wil ook liever geen filosofe genoemd worden. Ze wil niet dat macht wordt uitgeoefend op basis van kennis van ideeën. Voor haar wordt macht geperverteerd als die uitgaat van individuen. Macht hoort te ontstaan vanuit de gezamenlijkheid van gelijke burgers.
Het boek over Arendt is al lang en herhaaldelijk aangekondigd, maar ook telkens weer uitgesteld. De uitgever moest het uiteindelijk toch nog een beetje forceren. Het werd geen simpel of zo men wil didactisch overzicht. Achterhuis probeert ook inzichten boven te halen die tot nu niet of minder bekend waren. Hij wil begrijpen, niet alleen wat Arendt bedoeld heeft, maar vooral wat zij ons vandaag nog te vertellen heeft. Zijn boek ontgoochelt niet. Er lopen hier en daar wat draden naar alle kanten, maar het is niet de zoveelste biografie. Het is een verslag, verdeeld over tien hoofdstukken, van een bijna levenslange filosofische verhouding. Hij probeert mee te denken, geeft kritiek en legt linken met actuele auteurs en gebeurtenissen. Hij toont ook hoe Arendt in zijn academische omgeving eerst volkomen genegeerd en zelfs verworpen werd, om pas later steeds ruimere belangstelling te krijgen.
Günter Anders
Het is tegenwoordig algemeen bekend dat Arendt als jonge studente een verhouding had met Martin Heidegger, de man die lid werd van de nazipartij en daar uiteindelijk nooit duidelijk afstand van nam. Uitgerekend de Joodse Arendt werd zijn geliefde. Een aantal jaren na de oorlog zocht zij opnieuw contact. Achterhuis gaat niet erg diep in op die relatie, maar hij toont wel hoe zij als filosofe afstand nam. Haar hoofdwerk is alleen te begrijpen vanuit een intense discussie met hem. Welnu, Achterhuis toont dat de eerste echtgenoot van Arendt, Günter Anders, hierin een belangrijke rol gespeeld heeft. Ook hij was een student van Heidegger en had vlugger dan Arendt de gevaarlijke kanten van zijn denken door.
Hij beïnvloedde Arendt ook op andere belangrijke punten. Achterhuis pluist hiervoor Anders’ roman De catacomben van Molussië uit. Het is een frontale aanval op de filosofische traditie die met Plato begint en die waarheid een metafysisch gegeven vindt. Arendt heeft zich op dat punt maar heel moeizaam van Heidegger losgemaakt, maar uiteindelijk zette ze een radicale stap. Zij begrijpt dat hij recht in de armen van het nazisme liep, net op het moment dat hij dacht af te dalen van de hoogte van zijn ‘Denkwereld’.
Waarheid en betekenis
Zelf verbindt Arendt waarheid eerder met betekenis, een resultaat van praten, luisteren en discussiëren. Ze sluit daarmee aan bij het joodse Emeth, dat waarheid in verband brengt met het akoestische en niet, zoals de Griekse filosofie, met het koele en neutrale visuele. Waarheid is een zaak van trouw en betrouwbaarheid. Het is vertrouwen in wat beloofd is. De klassieke waarheid, de aletheia, kan door een individu gevat worden, voor de Emeth zijn anderen nodig. De kracht van de belofte is een middel om de onvoorspelbaarheid van het handelen tegemoet te komen. Het negende gebod is niet te begrijpen als ‘Ge zult niet liegen’, maar als een oproep om geen valse getuigenis af te leggen.
Arendt wordt gemakkelijk in verband gebracht met het antieke Griekenland. Zij is echter ook een joodse denker. Ze negeert de feitelijke werkelijkheid niet, alleen zijn die feiten niet te reduceren tot wiskundige begrippen. Je kunt feiten niet eens en voorgoed in logische of wiskundige redeneringen vastleggen. Feiten kunnen veranderd worden, als mensen zich gezamenlijk inzetten om dat met woorden en daden te doen. Juist in de politiek wordt volgens haar te veel een loopje genomen met de feiten. Leugens worden een noodzakelijk onderdeel van het politiek handelen. Op die manier wordt de wereld onbewoonbaar. Waarheid is echter resultaat van een proces van begrijpen en daarom altijd gedeeltelijk en voorlopig. Je vindt altijd wel nog nieuwe en andere perspectieven om naar de werkelijkheid te kijken.
Met haar waarheidsbegrip zet Arendt zich af tegen de klassieke filosofische traditie, die waarheid en leefwereld uit elkaar houdt. Waarheid heeft dan een eigen terrein, je moet moeite doen om er te geraken en je moet vooral abstractie maken van die leefwereld. Arendt distantieert zich niet van feitelijkheden, ook niet van wetenschap. Het gaat om wat je met feiten doet. In de publieke ruimte van het handelen worden feiten verwerkt in een verhaal. De betekenis van de leefwereld wordt niet bepaald door feiten, maar door opinies en door verbintenissen die de onvoorspelbaarheid een beetje aan banden leggen. In het handelen moet de realiteit met woorden en daden veranderd worden, moet een nieuwe wending aan de geschiedenis gegeven worden.
Joodse denker
Achterhuis toont aan de hand van Les 10 commandements van Marc-Alain Ouaknin aan dat er bij Arendt nog andere joodse thematieken aan bod komen. Vaak zijn ze verborgen onder Griekse filosofische teksten. Het is al opgemerkt dat het vermogen beloften te doen voor Arendt een stabiliserende factor is. Dit gaat terug op Abraham, die een verbond met God sluit. De notie nataliteit – de mogelijkheid van een nieuw maatschappelijk begin - heeft Arendt van Augustinus en van de blijde boodschap van de geboorte van een kind. Maar er is ook een verband met het verhaal van de uittocht uit Egypte. Thorateksten worden eindeloos gelezen en geïnterpreteerd. Net zoals voor Arendt is de waarheid niet eens en voor altijd gegeven. Het zou niet om waarheid moeten gaan, maar om betekenis en die ligt in het vertellen en doorgeven van verhalen. Zelf brengt Arendt het voor haar cruciale pluraliteit in verband met de christelijke traditie, maar verscheidenheid en verschil met anderen is ook in de joodse traditie verankerd. De idee dat een mens in het enkelvoud niet kan bestaan, maar altijd verbonden is met anderen ontleent zij aan de Joodse denker Martin Buber.
Arendt vertrekt vanuit haar eigen ervaringen als Joodse en probeert de positie van de Joden in de moderne wereld te begrijpen. Daarbij ontwerpt ze haar eigen filosofie en aarzelt niet om kritische commentaar te geven op de recente geschiedenis van haar volk. Voor Sartre was een Jood iemand die in de blik van een ander als Jood bekeken wordt. Jood zijn verwijst voor hem niet naar een culturele en historische werkelijkheid, maar is een maatschappelijke constructie door niet-Joden. Arendt vindt dat Joden wel degelijk meer zijn dan toevallige doelwitten van het antisemitisme. Het moderne antisemitisme is voor haar verbonden met de manier waarop Joden zich in de samenleving positioneren, bijvoorbeeld in de rol die Joodse bankiers op zich namen. Ze vindt dan ook dat Joden zich moeten verzetten. Ook met René Girard, die de Jood zag als een eeuwige zondebok, is zij het niet eens. Ze vindt zijn theorie te algemeen en te gemakkelijk. In zijn totalitaire vorm heeft het antisemitisme niets meer te maken met de leefwijze van de Joden. De uitroeiing was geen toevallig bijverschijnsel, maar de kern van het nazisme. Dat radicale kwaad moet bestreden worden. In haar vroege artikels pleit Arendt voor een Joods leger, maar ze pleit ook voor bondgenootschappen binnen alle onderdrukte groepen en dat betekent ook samenwerking met de Arabische bevolking.
Totalitarisme
Er schuilt geen kleine Eichmann in ieder van ons. Hoewel het ook anders begrepen werd, vond Arendt dat een mens nee kan zeggen. In Eichmann zag zij wel een heel normaal mens, die dat niet deed en tot de meest verschrikkelijke misdaden in staat bleek. Er is een hele controverse geweest over haar verslag van het Eichmannproces. Dat zij dat kwade plots banaal noemde in plaats van radicaal, heeft een storm opgewekt, niet in de laatste plaats bij de joodse gemeenschap. Het leek alsof zij het onnoemelijke kwaad van de holocaust wilde relativeren. Alleen ging het haar daar niet over. Het ging haar zelfs niet over Eichmann, maar over onszelf. Het kwade kan normale mensen corrumperen, maar het kan ook tegengehouden worden. Mensen kunnen ijverig en gedachteloos uitvoeren wat hen is opgedragen, maar ze kunnen zich er ook tegen verzetten.
Achterhuis toont hoe die banaliteit ook vandaag nog aanwezig is. In de zogenaamde toeslagenaffaire in Nederland werden duizenden mensen in armoede en miserie geduwd omdat ambtenaren hen onterecht van fraude verdachten. Uiteindelijk is eenzelfde banaliteit terug te vinden in de koloniale geschiedenis. Achterhuis wijdt een hoofdstuk aan Arendts Imperialisme, dat hij nog steeds uitzonderlijk actueel noemt. Zij was weinig bezig met niet-westerse culturen en heeft het kolonialisme misschien niet volledig doorgrond, maar je vindt toch ook duidelijke raakvlakken met auteurs als Edward Saïd en Achille Mbebe. De boeken van David Van Reybrouck over Kongo en Indonesië tonen dan weer hoe mensengroepen bewust en systematisch werden uitgeroeid.
Arendt versus Plato
Voor Plato was er een hogere, metafysische waarheid. Je moet je als mens overgeven aan die transcendente wereld om een eens en vooral vaststaande waarheid te vatten. Waarheid heeft eenzelfde status als een wiskundige formule. Arendt verwerpt deze visie van een zelfstandige ideeënwereld, waar je als mens toegang toe kunt hebben als je alles uit je leefwereld achterlaat.
Daarmee zet Arendt zich niet in een totaal relativistische of postmodernistische zetel, die iedereen zijn eigen waarheid toekent. Het gaat erom dat over feiten wordt gediscussieerd. Ook over wetenschappelijke feiten wordt discussie gevoerd in een publieke ruimte.
Hebben we dat tijdens de coronaperiode niet in volle daglicht meegemaakt? De verspreiding van het virus riep heel veel vragen op, waar de specialisten niet altijd een antwoord op hadden. Ze moesten heel veel onderzoek doen en daarbij waren we bij manier van spreken in real time getuige van de discussies en zelfs strijd. Het duurde soms lang vooraleer er een ruime consensus was en na verloop van tijd bleken standpunten toch weer te schuiven. Wetenschap is voortschrijdend inzicht, hoorde je. Eigenlijk heeft Arendt het niet over wetenschap als zodanig, maar wat je zag waren wetenschappers die een publiek terrein betraden om hun meningsverschillen op te lossen. Sommigen maakten daar een echt moddergevecht van en probeerden met correcte en minder correcte middelen hun tegenstrever onderuit te halen. Anderen zochten oplossingen voor concrete problemen en probeerden daarvoor zo veel mogelijk consensus te verkrijgen, zelfs als er te weinig kennis was. Arendt zou dit handelen noemen en dat is voor haar de essentie van politiek. Misschien stonden politici op bepaalde momenten te veel aan de kant, maar ook zonder hen werd aan een vorm van politiek gedaan.
Arendt zet zich af tegen Plato en brengt waarheid eerder in verband met betekenis, waartoe men komt als verschillende mensen met elkaar in dialoog gaan. Die betekenis schrijdt onvermijdelijk voort, zoals al blijkt wanneer teksten herlezen worden. Waarheid wordt op een of andere manier tussen en door mensen gemaakt. Arendt heeft een proefschrift gemaakt over Augustinus en is uiteraard door het christendom beïnvloed, maar christenen gaan uit van een goddelijke en transcendente waarheid. In tegenstelling hiermee tonen Joden in het verhaal van de zondeval op zijn minst dat ze deelname aan de kennis van goed en kwaad, kennis die alleen God bezit, gevaarlijk vinden. Arendt heeft niet de ambitie om een “Godsoogstandpunt”, zoals Rik Pinxten het noemt, in te nemen. Zij blijft met de voeten op de grond, ze wil niet alleen feiten registreren, maar ook veranderen. Alleen stijgt het haar niet naar het hoofd. Zij idealiseert Prometheus niet. Die denkt in zijn eentje de wereld naar zijn hand te kunnen zetten. Het gaat haar niet om de Homo Faber, maar om de handelende mens, die het in deze wereld en samen met anderen moet doen. Arendt zelf was misschien te weinig beducht voor de destructieve gevolgen van een Homo Faber, maar het ligt vandaag toch voor de hand om in haar zorg voor de wereld, ook de zorg terug te vinden van bijvoorbeeld jongeren die voor het klimaat opkomen. Liefde tot de wereld en niet zoals bij Augustinus, liefde van de wereld om God te dienen en in zijn onsterfelijkheid te delen. Misschien had Achterhuis dit kunnen uitwerken.
Banaliteit van het kwade
Het Eichmannboek was het eerste boek dat Achterhuis van Arendt las. Het is zonder twijfel het meest controversiële, ook al zijn velen niet verder geraakt dan de ondertitel: de banaliteit van het kwaad. Achterhuis gaat in op enkele studies die proberen aan te tonen hoe fout Arendt wel was. En hij toont wat mij betreft overtuigend dat ze er niet in slagen. Wanneer Arendt het heeft over de banaliteit van het kwade bagatelliseert zij het kwade niet. Hoe zou uitgerekend zij de concentratiekampen relativeren? Wie vandaag ziet hoe in Oekraïne mensen met elkaar omgaan, weet dat zij gelijk had. Mensen die voorheen een heel gewoon leven hadden en op een geweldloze manier met elkaar omgingen, gedragen zich plots op de meest gruwelijke wijze. Maar Achterhuis voegt hier iets essentieels aan toe: Arendt vindt dat mensen ook nee kunnen zeggen. Het is geen wet van Meden en Perzen dat ze vroeg of laat in bestialiteit vervallen. Arendt is een vrijheidsdenker, voor wie vrijheid ook verantwoordelijkheid inhoudt. Eichmann was een banaal mannetje, een gedachteloze bureaucraat, maar dat maakt wat hij deed niet minder erg.
Achterhuis vindt dat aan het kolonialisme eenzelfde gedachteloosheid verbonden is. Het is vandaag makkelijk om het radicaal kwade in het nazisme te zien, maar het is misschien wat ongemakkelijker om ook zo te noemen wat in de koloniën gebeurd is. En toch, ook daar zijn ogenschijnlijk gewone en brave mensen voorbij een grens van menselijkheid gegaan. Suketu Mehta, een Amerikaan van Indiase afkomst, merkt in dit verband op dat we de kolonies geplunderd hebben en verwonderd zijn dat mensen die niets meer hebben iets komen terugvragen van wat wij gestolen hebben. En voor wie zegt dat we toch niet kunnen blijven opdraaien voor wat zo lang geleden gebeurd is: grote bedrijven hebben de plundering achteraf gewoon verder gezet. Arendt koos voor de paria die bondgenoten zoekt en zich verzet en niet voor de parvenu die zich aanpast. Zij was zelf vluchteling en zou misschien wel meer mededogen gehad hebben met mensen die eigenlijk niet anders willen dan overleven.
Waarheid
Het is nu al heel lang geleden dat Arendt een beetje in het verdomhoekje van de academici gezet werd. In het Nederlandse taalgebied heb je een aantal heel hoogstaande specialisten en vertalers van haar werk en een groeiend aantal denkers put eruit. Mattias Desmet is zo iemand. Hij is psychologieprof aan de Gentse universiteit en schreef zichzelf in de belangstelling met een boek Psychologie van het totalitarisme. Hij laat zich uitgebreid inspireren door Hannah Arendt, tenminste door haar boeken over totalitarisme en over Eichmann. Het andere werk lijkt hij niet te kennen. Hoewel wij niet alles op dezelfde manier lezen en begrijpen, wil ik niet in een debat stappen over wie de juiste lezing heeft. Ik ben het zeker niet over de hele lijn met Desmet oneens, maar ik begrijp toch niet hoe hij zich heeft laten vangen om de hele coronapolitiek ongeveer gelijk te stellen aan het nazisme en stalinisme, voor hem manifestaties van eenzelfde totalitarisme. Niet alleen isoleert hem dat als intellectueel, hij komt erdoor echt wel in verdachte vaarwaters. Over die hele controverse vind je de meeste stukken gemakkelijk op internet. Zelf wil ik er eigenlijk niet al te ver op ingaan, in wat volgt concentreer ik mij vooral op zijn waarheidsopvatting.
Contact met het onnoembare
Mattias Desmet maakt een onderscheid tussen wetenschap en tot ideologie verworden wetenschap. Voor hem zijn dat twee loten aan eenzelfde boom. Toen Galilei de slingerbeweging begreep, werd duidelijk dat kennis niet van God komt, maar van de mensen zelf. Door de feiten zelf te laten spreken konden vooroordelen en dogma’s overwonnen worden. Gaandeweg bleek ook dat een observator onvermijdelijk een rol speelt in het geobserveerde object. De observatie van een materieel object verandert met andere woorden dat object. Totale zekerheid of volledige voorspelbaarheid zijn niet mogelijk, het universum is geen dood en ongericht mechanisch proces. Van de chaostheorie weten we dat materie zich voortdurend organiseert in vormen en niet in mechanische termen te verklaren is. “Er zit gerichtheid en wil in het universum.” (27). Wetenschap is geen zaak van droge logische verbanden tussen objectieve feiten, maar resultaat van een vermogen tot empathie: “(…) een soort resonerend aanvoelen van het fenomeen dat onderzocht wordt.” (26). Er is altijd een kern die niet te vatten is in logische termen, maar waarvoor poëzie nodig is. Men kan dit (buiten de bezoedeling door instituten) een religieuze ervaring noemen of een “persoonlijk contact met het Onnoembare”. Trouw volgen van de rede toonde op die manier haar eigen beperktheid en de ultieme kennis werd opnieuw en dit keer definitief buiten zichzelf gesitueerd. Wetenschap doet volgens Desmet op dat moment een soort troonsafstand in het besef voor de mens niet het richtinggevend principe te zijn. De kern is niet de menselijke ratio, maar de mens als ethisch wezen (in zijn verhouding tot de medemens).
Vreemd is dat Desmet besluit tot gerichtheid en wil, waar eigenlijk onvoorspelbaarheid vastgesteld wordt. Hij beweert dat persoonlijk contact met het onnoembare mogelijk is, maar gaat hij er dan van uit dat dit onnoembare op een of andere manier toch vooraf weet en ordent? Kennelijk is het de bedoeling om aan het onnoemelijke deelachtig te worden, om de enge grens van het ego te overstijgen naar een eindeloze tijd en ruimte: “De resonantie met het grotere zorgt dat men participeert in de tijdloosheid van het universum, dat men trilt als een riet in de eeuwige lucht van het leven.” (247). Deelnemen aan het oneindige, opgaan in het onnoembare, als een snaar mee trillen op de frequentie van de dingen en deelachtig worden aan het weten dat buiten de mens, voorbij de ratio, ligt, het ultieme weten. Wordt wetenschap finaal dan niet louter religie? Ze vertrekt van de feitelijke werkelijkheid en komt uit bij een andere, hogere, mystieke realiteit. De kennis van de feitelijke werkelijkheid kan aangevuld worden met een soort intuïtieve kennis, die eigenlijk neerkomt op de filosofische kennis van Plato.
Mattias Desmet schrijft het trouwens zo goed als letterlijk: “Onder de schijnbare chaos van de oppervlakkige ervaring van het rad ligt een esthetisch magnifieke orde van universele vormen verborgen, die in vele opzichten doet denken aan de ideële wereld van Plato.” (208). Plato was ervan overtuigd dat de wereld van vormen en ideeën de echte wereld is, waar het gewone leven maar een afschaduwing van is. Dit laatste zegt Desmet niet nadrukkelijk, alleen dat achter de chaotische werkelijkheid een ordening verborgen ligt die de essentie van het leven uitmaakt. Hij heeft het over “(…) het grootste, ordenende principe dat uit heel het universum spreekt” (210). Voor hem gaat het niet over de wereld van alledag, de leefwereld. Het gaat om een hoger principe waar we zo dicht mogelijk moeten bijkomen. De leefwereld is niet de essentie van het leven. Desmet lijkt soms wel een profeet die de waarheid rechtstreeks van God vernomen heeft. Helemaal in het begin van zijn boek verwijst hij naar zijn wetenschappelijk dagboek, waarin hij op de ochtend van 4 november 2017 noteerde dat hij “(…) reëel en prangend een nieuw totalitarisme gewaar (werd) dat zich langzaam uit zijn zaad losmaakte en het weefsel van de samenleving deed verstarren” (7).
Grote en kleine wetenschap
Hoe dan ook, Desmet houdt twee soorten weten(schap) over: weten vanuit de feiten en ook rekenend weten (kleine wetenschap) en weten vanuit de intuïtie, met toegang tot een hogere orde, de kern van het leven, het echte leven (grote wetenschap). Dit tweede weten is eerder een aanvoelen, een meetrillen, maar het is fundamenteler dan het weten vanuit de feiten en rekenend weten. Als dit laatste weten, dat Desmet ook het mechanistisch weten noemt, domineert, kom je zelfs in de problemen. Wanneer wetenschap zich vastzet op de idee dat de hele werkelijkheid volledig te verklaren is door mechanische processen wordt wetenschap ideologie. Alle subjectiviteit wordt een bijproduct van die processen. Cijfers worden de geprivilegieerde manier om feiten te benaderen. Deze kleine wetenschap, dit mechanistisch denken, werd vanaf de verlichting het enige grote verhaal. Er werd zelfs een ontstaansmythe aan verbonden, onder de vorm van de ‘oerknal’.
Voor Desmet erkent grote wetenschap met andere woorden het subjectieve en aanvaardt dat dit een kennisfactor is. Kleine wetenschap doet alsof het subjectieve helemaal te herleiden is tot een objectief, mechanisch proces. Dit maakt van kleine wetenschap een ideologie. De voorspelbaarheid wordt totaal, als je het mechanisme maar voldoende doorziet. De wetenschapper droomt dan ook van totale controle. Kleine wetenschap is geperverteerde wetenschap, die iedere andere manier van kennen verdringt. Desmet geeft heel wat voorbeelden (vooral uit de geneeskunde) waar dit in praktijk kan toe leiden. Voor hem is het probleem niet wetenschap, het is wetenschap die denkt dat ze een gang van zaken volledig kan voorspellen en zelfs controleren of beheersen. Daar valt in te komen, wellicht ook voor Arendt. Maar de vraag is of dit ook betekent dat er naast het wetenschappelijk weten nog een ander weten verondersteld moet worden, een weten dat de rest-kern vat of doorgrondt, een weten van zelfs een hogere orde of van het onnoembare. Desmet snakt kennelijk naar een ideaal en verraadt op die manier dat hij zich toch niet kan neerleggen bij onvolkomenheid. Hij gaat er (onbewust?) van uit dat volkomenheid op een of andere manier bestaat, alleen kun je er via de gewone wetenschap niet aan en moet je een soort religieuze sprong maken. Zo kom je terecht in een mooie, mysterieuze wereld. Desmet heeft het letterlijk over de tijdloosheid van het universum en de eeuwige lucht van het leven.
Homo Faber
Hoe verhoudt zich dit tot wat Achterhuis schrijft over het waarheidsbegrip van Hannah Arendt? Mattias Desmet beroept zich alvast op haar en hij legt via haar werk vooral een verband met totalitarisme. Voor Arendt is volgens Desmet de grondstroom van totalitarisme : “(…) een naïef geloof dat men vanuit een wetenschappelijke theorie een ideale mens en maatschappij kan voortbrengen.” (67). Hij citeert in dit verband Eric Voegelin, die vond dat totalitarisme een logisch verlengstuk is van een veralgemeende “obsessie met wetenschap, het geloof in een artificieel gecreëerd paradijs.“ (68). Is het dan niet eigenaardig dat Desmet zelf uitkomt bij een ideële wereld, die niet te vatten of te noemen is? Maar afgezien daarvan: Arendt denkt er zelfs niet aan om voorbij de wereld waarin we leven te komen. Integendeel, zij heeft het over de handelende mens, die in de publieke ruimte treedt om in dialoog met anderen tot oplossingen te komen. Eigenlijk wordt via haar duidelijk hoe Mattias Desmet finaal eenzelfde ideaal deelt met de wetenschapper die alle subjectiviteit wegredeneert en doet alsof hij daarmee de ganse werkelijkheid vat. Desmet laat de subjectiviteit overlopen naar een andere en hogere wereld, die uiteindelijk ook weer de wereld van Plato is. Dit is niet de wereld waarin gehandeld wordt, dat is niet de leefwereld waarin mensen met elkaar betekenis verlenen doorheen verhalen.
Totalitarisme krijgt vrij spel op het ogenblik dat de publieke ruimte gesloten wordt en mensen teruggedrongen worden in hun private bestaan en alleen nog arbeiden overblijft. Dat is echt wel een maatschappelijk probleem, maar het is van een andere orde dan het onderscheid tussen een grote en een kleine wetenschap. Tijdens corona hebben virologen een cruciale rol gespeeld, dat is waar. Ik heb echter nog niet zo vaak zoveel discussie geweten die buiten het comfort van de wetenschappelijke disciplines ging. Heel vaak namen ze het in de publieke ruimte tegen elkaar op, deden ze aan politiek. Is er dan toch te weinig discussie geweest? Laten we vooral de urgentie niet vergeten. Desmet vindt dat er te veel regels zijn en vooral dat ze te complex en te weinig stabiel zijn. Misschien heeft hij een punt, maar hij vervalt in absurditeit. Hij verwijst bijvoorbeeld naar de verplichting in het verkeer tot ritsen. Op het moment dat dit een verplichting wordt, is het voor hem niet langer een vrije keuze en verdwijnt de kans op een menselijke ontmoeting en wordt het sociaal weefsel verschrompeld. Wat een nonsens: wanneer ritsen niet verplicht is genereert het gewoon agressie. Soms moet je overgaan tot handelen. Als je dit voorbeeld leest, ben je niet meer verwonderd dat Desmet de houding tegenover het covidvirus en de antivaxers gelijk stelt aan nazisme en stalinisme. Of op een andere plaats terrorisme, klimaatverandering en coronavirus op een lijn zet die leidt tot “willekeurig oppakken, isoleren en ‘behandelen’ van besmette mensen” (156). Is dit laatste niet wat we min of meer in China gezien hebben? Wijst dat er niet op dat totalitarisme nog iets anders is?
Verruimde denken
Desmet is ervan overtuigd dat niet alle problemen technische problemen zijn. In dat opzicht is hij zeker geen platonist, die de politiek in handen wilde geven van de filosofen en ik kan hem daarin zeker volgen. Maar hij blijft toch weer platonist in zoverre hij over een diepere of hogere werkelijkheid blijft dromen. Hij beroept zich op dat vlak ten onrechte op Arendt, die met dit verlangen juist radicaal gebroken heeft. Zij komt, in navolging van Kant, op voor ‘erweiterte Denkungsart’, ‘enlarged thought’, ‘verruimd denken’. Je leest hierover bij Deschutter en Peeters (Hannah Arendt, Politiek denker), die erop wijzen dat je dan in staat bent vanuit een algemeen standpunt over je eigen oordeel te reflecteren, los van je eigen gevoelens en belangen. Je staat open voor de wereld en houdt rekening met alle kanten die zich aandienen. Als iedereen dat doet, wordt een problematiek een gemeenschappelijke problematiek, een zaak van algemeen belang. Een opinie is op die manier iets anders dan een feitelijke, dwingende waarheid. Een opinie is gestoffeerd met feiten, maar over eenzelfde zaak kunnen verschillende opinies legitiem zijn. De politiek houdt niet altijd van de feiten en probeert die soms te ontkennen of te negeren, maar eigenlijk lukt dat nooit helemaal. Wanneer je het zo ziet, blijf je in de leefwereld bezig met de problemen die ertoe doen. Je probeert binnen alle verscheidenheid die je aantreft een consensus te vinden. Dat is politiek handelen, dat is geen wetenschap. In coronatijden hebben de politici misschien te weinig en de technici te veel aan politiek gedaan. Maar iemand moest het doen.
Hans Achterhuis, Ik wil begrijpen. De onbekende Hannah Arendt, Rotterdam, Lemniscaat, 2022, 390 p., ISBN 9789047715108, €29,99
Mattias Desmet, De psychologie van het totalitarisme, Kalmthout, Pelckmans, 2022, 272 p., ISBN 9789464015393, €32